De mysteries van de lies

Een liesblessure opgelopen in de warming-up van de laatste oefenwedstrijd tegen IJsland zette een streep door het EK voor Oranje-international Teun Koopmeiners. Hij is niet de eerste sporter die door pijn in de lies een groot toernooi aan zich voorbij moet laten gaan, en zeker ook niet de laatste. Liesblessures komen veel voor in het voetbal en ook in andere sporten, zowel op professioneel- als amateurniveau. En sport(zorg)masseurs kunnen in het revalidatieproces een belangrijke rol spelen. Daarom gaf sportfysiotherapeut Niels Sluijter onlangs een webinar voor Alles over Massage.

De lies is een mysterie, zegt Niels. “Er zijn verschillende soorten liespijn. Dat maakt het stellen van een goede diagnose bij een liesblessure lastig. Maar wel essentieel voor het opstellen van een behandelplan.” Liesblessures komen vaak voor bij sporten waarin veel van richting moet worden veranderd. Voetbal staat met stip op nummer één, want ook de schietbeweging maakt de voetballer vatbaar voor liesklachten. Andere sporten waar het risico op een liesblessure fors is, zijn hockey en rugby. “In Nederland spelen ruim een miljoen mensen voetbal. De meeste voetballers krijgen tenminste één keer in hun leven te maken met een liesblessure. Dat zijn er dus heel veel. Na hamstring-, knie- en enkelblessures zijn lieskwetsuren de meest voorkomende blessures in het voetbal’’, zegt Niels.

‘De’ liesblessure bestaat overigens niet. Er zijn eigenlijk vier soorten liesblessures. Dat zijn adductor gerelateerde liespijn, illopsoas gerelateerde liespijn, os pubis gerelateerde liespijn en lieskanaal gerelateerde liespijn. De adductoren zijn het vaakst aangedaan en met stip op nummer één staat de m. adductor longus. Pijn in de liesstreek kan ook worden veroorzaakt door de heup of een liesbreuk. Dit zijn officieel geen liesblessures en bij een vermoeden van die twee is het verstandig om een sportfysiotherapeut of specialist in de schakelen.

Risicofactoren

Naar risicofactoren van liesblessures is weinig onderzoek gedaan. Net als bij andere blessures is een vorige liesblessure echter een ‘goede’ voorspeller. Een voetballer die het vorige seizoen kampte met een liesblessure, heeft maar liefst een twee tot drie keer zo grote kans op een nieuwe liesblessure als zijn teamgenoten. Ook het niveau van sportbeoefening is van invloed. Hoe hoger niveau hoe groter kans op liesblessure. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat verminderde kracht van de adductoren, een (plots) verminderd niveau van sport (denk aan de zomervakantie), gewicht/bmi en de het verschil tussen links en rechts in de range of movement van de heup van invloed zijn. Uit een studie in Qatar is gebleken dan 32 procent van de liesblessures acuut ontstaat en 68 procent gradueel. Bij een acute blessure betreft het in 93 procent van de gevallen de m. adductor longus.

Anatomie

De reden dat het lastig is een goede diagnose te stellen bij een liesblessure is dat de anatomie van de liesregio nogal complex is. Niels: “Het is wel belangrijk om de anatomie goed op orde te hebben om te weten wat er aan de hand zou kunnen zijn bij iemand met pijn in de lies. En ook voor een goed behandelplan is die kennis essentieel.”

De liesregio linkt de onderste extremiteiten via het bekken aan de buikspieren. Centraal zit het schaambeen (os pubis). Hier worden beide bekkenhelften via de symfyse aan elkaar verbonden. De symfyse is het kleine kraakbeenstukje tussen de twee bekkenhelften. De spieren in dit gebied zorgen voor een stabilisatie in dit gebied en het overbrengen van krachten naar de onderste extremiteiten, vooral bij activiteiten als wenden, keren, schieten en sprinten.

De adductoren in de lies bestaan uit de m. pectineus, m. adductor magus, m. adductor longus, m. adductor brevis en de m. gracilis. De m. adductor longus is het vaakst aan gedaan. Hij hecht aan op het femur en het schaambeen, waar hij een directe verbinding heeft met de buikspieren. De m. adductor longus voor zowel adductie als flexie van de heup. Bij een schietbeweging is deze spier dus heel actief. “Daarom krijgen voetballers zo vaak last van de adductor longus’’, zegt Niels.

Behalve de adductoren is er de iliopsoas. Deze zorgt ervoor dat je je heup kunt buigen bij een knieheffing. De spier bestaat uit twee delen: de psoas major en minor. De grootste slijmbeurs van het lichaam is de bursa iliopsoas. De iliopsoas is verbonden met het heupgewricht. Bij voetbal en rugby is er vaak sprake van de kniehefbeweging. Niels: “De kans op overbelasting en frictie is daarom erg groot. Als er sprake is van pijn aan de voorzijde van de heup, dan kun je vermoeden dat het gaat om de iliopsoas.”

Boven het schaambeen zitten de buikspieren. De m. rectus abdominis ligt in de rectusschede. De rectusschede wordt gevormd door de apponeurose (peesblad) van de m. oblique internus, externus en transversus abdominus. Het onderste gedeelte van de apponeurose loopt door in het lig. Inguinale.

In het mediale gebied, craniaal van het lig. inguinale, ligt het inguinale gebied met daarin het lieskanaal. In de buikwand is een aantal zwakkere plekken waar makkelijk een breuk kan ontstaan. Er zijn twee type breuken die kunnen ontstaan in het inguinale gebied: de directe en de indirecte. De indirecte is het meest voorkomend. Er ontstaat een breuk ter hoogte van de diepe ring van het lieskanaal en daardoor komen de ingewanden via het lieskanaal en de oppervlakkige ring naar buiten. “Dit klinkt alsof je dan een flinke bobbel in je buik moet hebben. Maar dat valt wel mee. Het gebeurt alleen bij druk verhogende momenten. Er is een test om dit te bevestigen’’, zegt Niels. Bij een directe breuk is er sprake van een zwakte van de achterwand van het lieskanaal waar de ingewanden doorheen drukken en vervolgens via de oppervlakkige ring naar buiten komen.

Testen

Om de verschillende soorten liesblessures aan te tonen, zijn er allerlei fysiotherapeutische testen. Zo zijn er de squeeze test en de passieve rektest voor de adductoren. Voor de iliopsoas zijn er tee palpatietesten, een weerstandstest en de test van Thomas. inguinaal gerelateerde liespijn kan worden vastgesteld met palpatie in het inguinale gebied en de valsalva test. Schaambeengerelateerde liespijn tenslotte kan worden gediagnosticeerd via palpatie, en pijn bij weerstand en of rek van het os pubis.

Behandelplan

Voor het behandelplan is het uiteraard belangrijk om te weten welke liespijn de sporter heeft. Omdat adductor gerelateerde liespijn het meest voorkomt, focust Niels zich in zijn presentatie daarop. De behandeling bestaat uit een tweestromenbeleid:

progressieve krachttraining van de adductoren om de belastbaarheid te vergroten;

functionele progressie (verhogen van de sportspecifieke belasting).

“Mijn voorkeur gaat uit naar het eerst goed doen van de kracht en daarna te focussen op functionele progressie. Krachttraining heeft minder impact op het lijf dan bijvoorbeeld hardlopen. Als A goed gaat, kies ik voor beginnen met B. Het is verschillend per cliënt hoe snel dat gaat’’, zegt Niels. Voor alle oefeningen geldt: de cliënt mag een maximale pijn van 3 op een schaal van 10 voelen. Niels: “Voldoende belasting op de lies is belangrijk, maar we willen geen overbelasting veroorzaken.”

Progressieve krachttraining adductoren

Er wordt gestart met het normaliseren van de active range of motion. Hiervoor kun je gebruik maken van de liesspecifieke warming-up. Niels: “Het advies aan de sporter is deze warming-up ook te blijven dien als die is uitgerevalideerd.” De warming-up bestaat uit leg swings (flexie/extensie en abductie/adductie, bekkenkantelingen en heup rotaties.

In de weerstandsfase wordt tijdens krachtoefeningen gebruik gemaakt van een adductor pulley systeem, een elastiek of een weerstandsband. Als een sporter twee sets van dertig oefeningen goed kan uitvoeren zonder boven pijnscore 3 uit 10 te komen, komt de opbouwfase in beeld. De sporter doet dezelfde oefeningen, maar dan steeds meer sets.

In de krachts- en snelheidsfase is het doel niet alleen het trainen van de adductoren, maar ook het optimaliseren van andere spiergroepen rondom te lies, zoals de hamstrings, heupspieren en quadriceps. Het betreft multisegmentale oefeningen die door de fysiotherapeut worden gekozen. Belangrijk is dat de sporter compensatoire bewegingen vermijdt. “Als de cliënt de oefening niet goed kan uitvoeren, is het te hoog gegrepen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een hip drop, een posterieure rotatie van het bekken en onnodige flexie en rotatie van de romp’’, zegt Niels.

In deze fase kunnen complexe liesoefeningen worden gedaan, zoals de Copenhagen adduction. “Deze oefening is wel de gouden standaard om de lies te oefenen. Het is een zware liesoefening die niet vaak voorkomt aan het begin van de revalidatie. Ik heb hem zelf ook gedaan. In de eerste fase kon ik nog lachen, maar daarna echt niet meer’’, zegt hij grijnzend. Een andere complexe oefeningn is de tension arc, waarbij met het pulley systeem de schietbeweging wordt nagebootst, eerst concentrisch, daarna excentrisch en vervolgens explosief. Niels: “Het is belangrijk om de oefeningen altijd aan twee zijden te doen. Je moet beide benen trainen, want verminderde kracht aan een kant is een risicofactor voor nieuwe blessures.”

Functionele progressie

In deze fase staan loopoefeningen centraal. Deze kunnen worden uitgevoerd met een loopladder. Eerst op zestig procent en als de cliënt 24 uur lang geen reactie heeft gehad, kan de intensiteit omhoog. Vervolgens is het tijd om te oefeningen met richtingsveranderingen, bijvoorbeeld met een T-run of via zigzaggen om pionnen. Ook nu weer wordt de intensiteit rustig opgebouwd van zestig naar honderd procent. Als ook sprinten en springen goed gaan, kan de voorbereiding op de teamtraining beginnen. “Wanneer en sporter daar klaar voor is, is in de praktijk lastig te bepalen. Belangrijk is om tijdens het revalidatieproces regelmatig te blijven testen op de range of motion, active range of motion, de sportspecifieke range of motion en kracht.”

Rol van de sport(zorg)masseur in de revalidatie

Kennis van zowel de diagnose als het behandelplan is belangrijk voor de sport(zorg)masseur. Niels: “Voor het revalidatieproces is het belangrijk dat de lies wordt onderhouden qua spierspanning. Massage heeft een goede invloed. Met name de adductor longus heeft aandacht nodig.” Een video hiervan kun je hier vinden: https://www.youtube.com/watch?v=FrhD0qwK2ug

Daarnaast kan de sport(zorg)masseur regelmatig de spieren rekken de range of motion controleren. Niels: “In de revalidatie van een sporter is het een meerwaarde als masseur en fysiotherapeut samenwerken. We kunnen samen zorgen voor een optimale revalidatie.”

Wie is Niels Sluijter?

Niels Sluijter is sportfysiotherapeut bij J&C Sportrevalidatie in Amstelveen. Hier ziet hij alle sport gerelateerde casuïstiek en is hij actief betrokken bij het opleiden van fysiotherapeuten. De afgelopen jaren werkte hij met het nationale elftal van Suriname. Hij ging onder andere mee naar de Gold Cup, het kampioenschap voor landen in Noord- en Centraal-Amerika.

Alles over Massage webinars

Alles over Massage organiseert regelmatig webinars over allerlei onderwerpen. Klik hier (https://www.allesovermassage.nl/webinars/) om dit webinar, of een ander webinar, terug te kijken.